‘Wij komen van boven de rivieren.’
speciaal voor deze fotoserie geschreven door Sytske van Koeveringe
Een appel is niet ondergeschikt aan dit meisje, dit meisje met blonde haren, spreuken dragend in haar handen, niet aan een struik, een struik niet aan een dood kuiken, dit dubbelgevouwen kuiken niet aan deze vrouw, deze vrouw, ietwat hellend naar achter, niet aan een baal hooi, die baal hooi niet aan een koe, een koe niet aan schone was, de hangende schone was in de wind niet aan zwanen, zwanen die op een mooiere manier slapen dan wie dan ook, niet aan een kermis, de altijd nog druk bezochte kermis niet aan een paard, een paard niet aan een bloemetjes gordijn, een bloemetjes gordijn niet aan een heks, een heks niet aan een kat op tafel, een kat lopend op tafel niet aan een aardappel, een schuur vol aardappelen niet aan een kroonluchter, een kroonluchter niet aan een schuur, een schuur niet aan tachtig pauwen en tachtig pauwen niet aan het erf.
Er bestaan nog steeds heksen.
-
De jongen heeft hetzelfde uitgesneden kapsel als de vorm van de mouwen van zijn jas. Voor mij is hij een jongen van daar. Van waar hij hoort, op een trekker. Waarvan de wielen bij zijn jas en zijn kapsel horen.
Maar daar vindt niet, waar dan wel, is onduidelijk, is nog nooit over gepraat, of dat weet ik eigenlijk niet.
-
Boven de rivieren lopen mannen waar je beter niet bij in de buurt kunt komen. De regels die bij een algemene ontmoeting gelden, kennen ze niet: eerst een praatje maken, vervolgens er dieper op in gaan en pas dan over jezelf beginnen.
Of gelijk over jezelf beginnen zoals velen dat doen, een vraag stellen en die vraag uiteindelijk alsnog op jezelf betrekken, kan ook.
Deze man doet aan geen van beiden. Tijdens een ontmoeting begint hij met harde woorden, grote armbewegingen en kwaadaardige blikken waarvan oma’s geschrokken opkijken, opa’s hoofden schudden en mensen met kinderwagens voorbijlopen. Alsof hij niet er niet is, niet bestaat.
Pas als hij slaapt met twee katten als waakhonden om zich heen, in een kamer is met bloemetjes motieven wordt hij één van hen.
Er wordt vaak gezegd dat je met de tijd moet meegaan: de snelheid, technologie, automatisering en nog meer woorden die op hoogglans laminaat lijken.
Maar er zijn ook mensen die zich daar nauwelijks of geheel niet mee bezig houden. Die hebben een hond, natte was hangend met knijpers aan een waslijn, twee katten of tachtig pauwen.
Hij spaart precies een jaar. Geen extra biertjes in de kroeg, geen nieuwe kleding of snoep van de kiosk om de hoek. Al het kleedgeld dat zijn moeder hem iedere maand geeft gaat op de bank.
Tot de eerste vrachtwagens met onderdelen zijn woonplek binnenrijden.
Dan koopt hij het eerste biertje, om in de stemming te komen, terwijl het nog niet eens staat. Maar morgenavond werkt hij, helpt zijn vader op het land.
Morgenavond staat het er ook nog niet, maar zijn vrienden staan er al wel.
Toe te kijken, hoe de attracties als een bouwpakket in elkaar geschoven worden.
Over twee dagen gaat het open, dan is ook hij erbij.
Hij is een volwassen jongeman die net als zijn vrienden en de rest van zijn woonplaats en alle huizen daar omheen uitkijken naar dit fenomeen: de kermis.
-
‘Kermis en circus komen en gaan.’
-
Dode appels
Geplukte rozen
Schiettent
Gaskraan dichtdraaien gek
Jonge meisjes met een poppengezichtje die in steden wonen maar ook elders in het land, met moeders die voor speciale gelegenheden een golfpermanent inbrengen, haren opsteken of invlechten.
Zij krijgen mascara op de wimpers, rouge op de wangen, kleren die niet van hen zijn, teksten dragend in hun armen waar ze de betekenis niet van kennen. Als een vrouw die net bevallen is en haar baby in haar armen krijgt.
Misschien geloven zij niet. Bepalen ze pas later wat ze willen geloven, of ze geloven, en of ze ook hun kinderen jaarlijks de straat opsturen in smetteloze kostuums omdat dat nou eenmaal een traditie is.
En tradities verbreek je niet. Zoals ook de kermis jaarlijks terugkomt.
Voor zowel onder als boven de rivieren is god hetzelfde: een man (misschien een vrouw) Een witte of zwarte huid? Met lang of kort, donker of blond haar. Twee ogen, groot of klein? Een dikke of smalle en kromme neus?
Een mond, glimlachend of op elkaar geperste lippen? Twee benen, twee armen kort of lang? Met daartussen een dikke of dunne romp. En de kleding, draagt hij of zij kleding, een nauw aansluitend pak of een grijze joggingbroek met een effen shirt?
Voor zowel een dorp als een stad, een land als een continent is god dezelfde persoon, alleen heeft hij soms een andere naam.
Maar hij heeft altijd een buitengewoon goedwerkend lichaam: nooit ziek, kent geen kwaaltjes, desondanks de weinig slaap, altijd fit.
Hij is geen machine, meer wat lijkt op een windvlaag die ons herinnert dat we een extra vest moeten meenemen voordat we deur uitgaan.
Hij is voor allen dezelfde maar voor iedereen anders omdat niemand hetzelfde woord (zelfs boom) op dezelfde manier interpreteert.
Sytske van Koeveringe